Familie Bruinsma
De heer Bruinsma (83 jaar) werkte onafgebroken 62 jaar bij dezelfde veenbaas Van Riggelen. Eerst in de zagerij, daarna tot aan de oorlog op de lorries om het turf te vervoeren en de laatste dertig jaar in de smederij voor het onderhoud van de machines en het materieel.
Mevrouw Bruinsma (84 jaar) hielp thuis haar moeder met de verzorging van de ‘kwartiergangers’. Toen ze iets ouder was, ging ze in het veen werken, turf droog maken en kruien. Na haar trouwen had ze zelf kostgangers in huis. Er werden vijf kinderen geboren. Ondanks hun zware leven kijken ze met voldoening om èn naar de toekomst. “We hebben het nog nooit zo goed gehad als nu.”
Dhr. Bruinsma: “Ik woon hier vanaf 1916. Maar ik ben geboren in Duitsland in 1903. Mijn vader is vroeger van Friesland naar Duitsland gegaan, naar het veen. Hier is hij stalknecht geworden. Daarginds aan de overkant bij die boerderij. Ze hadden daar dertien of veertien paarden. Het was heel arm in die tijd. Hier stond een rij huisjes en van die plaggenhutten. Er was wat turf opgezet, een paar sporen d’r op en daar weer turf overheen. Daar zaten die polderjongens in. Er was een vuur in het midden en een gat in het dak. Er stonden alleen wat eigengemaakte spullen in, een bankje, een tafel, een paar planken. En de vrouwen hadden als schort gewoon een jute zak om. Mijn vader heeft zo’n tien jaar gewerkt daar. Ik kwam hier in de zagerij te werken, bij Van Riggelen, paaltjes zagen waarmee ze de turf in van die pakken doen. Dat heb ik een jaar gedaan. Daarna ben ik op de lorrie gekomen, turf halen uit het veld. Er werd niet langer met paarden gewerkt, maar er werden spoorlijntjes gelegd . Die kwamen zo over de turf te liggen, wel tot aan Kloosterhaar toe. En ik moest turf vervoeren op lorries. Dat heb ik tot aan de oorlog gedaan. Ben toen in de smederij gekomen. Ik heb gewerkt van 1914 tot 1976, tweeënzestig jaar. En nooit ziek geweest. Ik heb nooit turf gestoken, alleen voor mezelf, brandturf.”
Dhr. Bruinsma: “De grote verveenders, dat waren Van Riggelen, Visser, Meesters, Van Rooyen, Mertens. Hier bij Van Riggelen draait het goed. Er wordt een nieuwe loods gebouwd; de zagerij is een paar weken geleden helemaal afgebrand. Er wordt hier tuinmot en tuinaarde verwerkt. Het materiaal daarvoor komt uit Duitsland. Onze baas, Van Riggelen, heeft alle grond hier verkocht. Er zit nog wel veen, maar dat is nu van Staatsbosbeheer. Het is nu natuurreservaat.”
Mevr. Bruinsma: “In de jaren dertig verdiende mijn vader zo’n beetje acht of negen gulden in de week, een hongerloontje was dat. Maar hij had niet zulk zwaar werk. Hij ging de mensen langs, opschrijven hoeveel turf ze hadden gestoken. Dat ging zoveel per stuk. Dat werd genoteerd en dan kregen ze vrijdag of zaterdag het loon. Toen ik een meisje was, moest ik op de fiets naar Vroomshoop geld halen. Dat was het loon, dat dan werd uitbetaald. Dat zou je nu eens moeten doen, met zoveel geld op straat.”
Dhr. Bruinsma: “Zoveel kan dat niet geweest zijn, want je verdiende toch niet wat. Werken, werken en niet wat verdienen. Er is verschillende keren gestaakt, dat heb ik ook wel meegemaakt . Dan gingen wij posten, helemaal tot aan Van Rooyen, bij Mariënheem. Van Rooyen, dat was geen beste. Ik was bij de Christelijke bond.
Mevr. Bruinsma : “Het eten was karig in die tijd : een halve stoet. Aardappels werden op een plaat gelegd tot ze bruin werden. Dat kwam zo op tafel te staan, broodplank op tafel, iedereen een stukje brood en dan maar eten . En weggooien deed je niet. Later hadden wij een varken en dan gingen daar de schillen en restjes naar toe. Een keer kwam Van Riggelen kijken in de schuur. Hij zei toen: “Schilletjes, stukjes brood! Doe je varkens goed, dan krijg je spek, doe je mensen goed , dan krijg je stankers”. Wij stonden vaak met z’n tweeën om vier uur op ‘ s morgens. Dan gingen we ’turf leggen’. De ene legde uit en de ander bracht het naar boven. Tegen zeven uur ging hij naar de fabriek en ik naar huis de kinderen uit bed halen, aantrekken en dan naar school. Daarna ging ik weer terug naar het veld. Tot ’s avonds vier uur. Gauw naar huis , eten koken en wassen. Ik had een teil en een bord, geen machine. Maar wat had je nou ook voor kleren? Een paar boezeroens . Voor de kinderen had ik zes luiers. Uit nood gebruikte ik ook wel eens oude schorten. Je had niks anders. En toch hadden we vroeger veel lol. Mijn tweede broer bijvoorbeeld, die was machtig ondeugend. Een keer moest hij school blijven, want hij had de meester met een spiegeltje in de ogen geschenen. Dus nablijven . Toen hebben ze mij opgetild en kon ik het raam van zijn klas losmaken. Hij kwam er uit en wij weg. De meester kwam ons achterna. Bij het kanaal waren schippers, die waren aan het baggeren. En wij riepen: “Zet ons aan de overkant”. Dat deden ze . 0 , o, o, wat hebben we gelachen.”
Mevr. Bruinsma: “Je verdiende vroeger niet wat. Mijn moeder had een heleboel kostgangers in huis, daar kreeg ze een kwartje daags van. Dan moest ze ook nog de dekens wassen en daar kreeg ze ook nog een paar centen van. Die kostgangers noemden we kwartiergangers. Die kwamen ’s maandags en dan ’s zaterdagsmiddags gingen ze weer naar huis, gezakt en gepakt. Je had er veel werk mee. Voor die mensen moesten we bonensoep koken en snert. Mijn moeder stuurde ons naar Vriezenveen om boodschappen te doen. Twee tassen vol en dan zo ver lopen. Als het regende, schuilden we achter de turfhopen. Het was bij ons: hoe meer kostgangers, hoe liever. We hebben er wel eens tien gehad, ook wel eens vijftien. Ze sliepen allemaal naast elkaar in het stro. Van Drente en Hoogeveen kwamen die lui. Dat waren geen gemakkelijken hoor, want die wilden ’s middags pannenkoeken eten. Dan moest ik extra van mijn werk naar huis om eten te maken. Ik werkte zelf in het veen, turf droogmaken. Ik kruide net zo goed met een wagen als de mannen. Zo van onderaf de kant op. Er waren veel vrouwen die meewerkten in het veen.”
Dhr. Bruinsma: “Nu gaat alles machinaal op de fabriek. Vroeger moest alles met de hand gebeuren. Dat er turfgraafmachines kwamen, weet ik nog heel goed. Ik werkte in de smederij, daarom ben ik zelf een week naar Duitsland geweest om die machines te leren kennen . We moesten ze iedere keer in mekaar zetten en weer afbreken. Al die veranderingen heb ik meegemaakt. Eerst had ik een fiets, later een bromfiets. Nu hebben we ook een auto. We hebben het zo goed als nooit eerder.”