Gagel
Gagel komt voor op ’s winters zeer natte, zure, venige grond op heidevelden, in moerasbossen en laagveenmoerassen als er weinig concurrentie is van andere struiken of bomen.
De soort is van nature aanwezig in Noordwest-Europa. Hij staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar sterk in aantal afgenomen. In Nederland is de plant vanaf 1 januari 2017 niet meer wettelijk beschermd.
De wilde gagel bloeit in april en mei. De goudkleurige katjes verschijnen voor de bladeren aan de twijgen die daarna niet meer doorgroeien. De struik is veelal tweehuizig. Meestal komen op een struik mannelijke of vrouwelijke katjes voor, waarbij eenzelfde specimen van geslacht kan wisselen en in het ene jaar vrouwelijke en in een ander jaar mannelijke katjes kan dragen.
De struik werd vroeger beschouwd als medicinale plant of als toverplant, ze vond bijvoorbeeld toepassing bij kiespijn maar werd ook beschouwd als afrodisiacum. Hij is ook insectenwerend. Daarnaast werd de plant toegepast bij het leerlooien en gebruikte men de gele vrouwelijke bloemknoppen als verfstof.